In de stilte tussen politieke verklaringen, mediadebatten en beleidsdocumenten groeit iets onomkeerbaars. Het is geen wet, geen manifest, geen publieke beslissing — het is een demografische werkelijkheid. In heel West-Europa, en ook in Nederland, groeit de islamitische bevolkingsgroep. Niet spectaculair van dag tot dag, maar gestaag, standvastig, onvermijdelijk. In sommige stadsdelen is de meerderheid van de jongste generaties inmiddels moslim. In klaslokalen, op pleinen, in sportverenigingen, bij gemeenteraadsverkiezingen — de verschuiving is zichtbaar, voelbaar. En toch wordt ze zelden hardop besproken. Politieke terughoudendheid, sociale beleefdheid en een diepe angst voor stigmatisering maken dat we over dit onderwerp vooral praten zonder iets te zeggen. Wie het onderwerp aansnijdt, wordt verdacht gemaakt. Wie het negeert, verraadt het idee van een transparante, democratische samenleving.
De vraag is niet of de islamitische gemeenschap groeit. Dat is eenvoudig na te gaan in statistieken van het CBS, Eurostat en lokale registraties. De vraag is wat die groei betekent voor een samenleving die haar identiteit ontleent aan individuele vrijheid, gelijkheid tussen mannen en vrouwen, vrijheid van meningsuiting en een seculiere rechtsorde. Wat gebeurt er met die idealen als binnen diezelfde samenleving een cultuur groeit waarin veel van die waarden juist niet vanzelfsprekend zijn? De meeste mensen die deze vraag stellen, doen dat niet uit haat, maar uit zorg. Niet uit angst voor mensen, maar voor ideeën. En het is hoog tijd dat we dit debat zuiver gaan voeren: zonder racisme, zonder eufemismen, zonder moralistische mist. Alleen feiten, logica en morele helderheid helpen ons verder.
In Nederland identificeert ongeveer zes procent van de bevolking zich als moslim. Maar dat gemiddelde verbergt enorme verschillen. In steden als Rotterdam, Amsterdam en Den Haag zijn er wijken waar de meerderheid van de bevolking islamitisch is. Dat komt niet alleen door migratie, maar ook door relatief hoge geboortecijfers en gezinsvorming. Op zichzelf is dat geen probleem. Samenlevingen veranderen. Maar als die verandering ook leidt tot frictie tussen fundamentele normen — bijvoorbeeld over de positie van vrouwen, de plaats van religie in het publieke domein, of de vrijheid om religie te bekritiseren — dan is de vraag niet meer of we ruimte moeten geven aan diversiteit, maar hoe we de voorwaarden scheppen voor gedeelde kernwaarden.
"Het is hoog tijd dat we dit debat zuiver gaan voeren: zonder racisme, zonder eufemismen, zonder moralistische mist."
De groei van de islamitische gemeenschap is niet louter een demografisch fenomeen, maar ook een cultureel, sociaal en politiek proces. In veel islamitische gemeenschappen is de band tussen religie en dagelijks leven veel sterker dan in geseculariseerde westerse contexten. Dat leidt tot situaties waarin religieuze overtuigingen niet alleen het privéleven bepalen, maar ook botsen met seculiere normen. Denk aan scholen waar seksuele voorlichting wordt geweigerd, sportlessen gescheiden moeten worden op basis van geslacht, of docenten onder druk staan om geen kritiek te uiten op de islam. Dit zijn geen incidenten, maar patronen die zich herhalen in meerdere West-Europese landen.
In Frankrijk is deze spanning al jaren onderwerp van fel maatschappelijk debat. De moord op Samuel Paty, een docent die vrijheid van meningsuiting onderwees aan de hand van Mohammed-cartoons, maakte pijnlijk duidelijk dat religieuze gevoeligheden geen privékwestie meer zijn zodra ze worden afgedwongen met geweld of dreiging. In het Verenigd Koninkrijk bestaan sharia-raden die informeel rechtspreken in familiezaken. Die raden zijn niet officieel erkend, maar worden in de praktijk wel geraadpleegd — vaak door vrouwen die zich onder groepsdruk gedwongen voelen om hun scheiding of voogdijzaak via religieuze structuren af te handelen. Zweden, ooit het toonbeeld van progressieve integratie, kent inmiddels tientallen probleemwijken waar politie en hulpverlening nauwelijks nog toegang hebben zonder medewerking van lokale gemeenschapsleiders. Duitsland ziet hoe culturele segregatie leidt tot spanningen in het onderwijs, op de arbeidsmarkt en in het sociaal verkeer. De patronen zijn verschillend in vorm, maar gelijk in essentie: wanneer de meerderheid uit beleefdheid, schuldgevoel of angst zwijgt over botsende normen, vult de minderheid de leegte met haar eigen kaders.
Nederland is hierin geen uitzondering. Onderzoek van onder meer Ruud Koopmans toont aan dat een aanzienlijk deel van de Europese moslims religieuze wetten belangrijker vindt dan de seculiere wetgeving van het land waarin zij wonen. In veel gevallen gaat dat gepaard met negatieve oordelen over homoseksualiteit, restrictieve opvattingen over de rol van vrouwen, en afwijzing van godsdienstkritiek. Dat is niet radicaal in de zin van gewelddadig, maar wel fundamenteel in de zin van onverenigbaar met liberale kernwaarden. De spanning zit niet in de mensen zelf, maar in de mate waarin hun overtuigingen worden geaccepteerd als evenwaardig aan waarden die decennialang als niet-onderhandelbaar golden.
"Gedeelde waarden zijn geen neutraal gegeven. Ze moeten worden benoemd, verdedigd, overgedragen en — wanneer nodig — afgedwongen."
De paradox is dat juist de meest tolerante samenlevingen het kwetsbaarst zijn voor intolerantie. Een samenleving die vrijheid van godsdienst garandeert, kan ook groepen binnenlaten die diezelfde vrijheid slechts voor zichzelf erkennen. Een samenleving die elke opvatting gelijk wil behandelen, ondermijnt haar eigen mogelijkheid om grenzen te stellen. En precies daar ligt het knelpunt. Want gedeelde waarden zijn geen neutraal gegeven. Ze moeten worden benoemd, verdedigd, overgedragen en — wanneer nodig — afgedwongen. Dat betekent dat het onderwijs, het immigratiebeleid, het burgerschapsbeleid en de rechtspraak actief normatief moeten zijn. Niet in de zin van uitsluiting, maar in de zin van helderheid.
Tegenstanders van deze visie wijzen vaak op het gevaar van stigmatisering. Ze vrezen dat het benoemen van spanningen tussen islam en seculiere waarden leidt tot discriminatie van moslims. Maar die vrees is niet onschuldig. Ze leidt in de praktijk tot het wegkijken van reële problemen, waardoor juist de meest conservatieve stemmen binnen religieuze gemeenschappen het monopolie krijgen op representatie. Progressieve, seculiere of liberale moslims worden zo onzichtbaar gemaakt, of erger: monddood. In plaats van het religieuze patriarchaat tegen te spreken, biedt men een podium en noemt dat inclusie.
De invloed van media speelt in deze dynamiek een grote rol. Wie de berichtgeving vergelijkt van bijvoorbeeld De Telegraaf en de Volkskrant ziet niet alleen een verschil in toon, maar ook in inhoud. Waar De Telegraaf waarschuwt voor islamisering, parallelle samenlevingen en ondermijning van vrijheden, kiest de Volkskrant vaak voor nuance, context en relativering. Op het eerste gezicht lijkt dat een verschil tussen populisme en verantwoord journalistiek. Maar bij nadere analyse blijkt dat de zogenaamd ‘rechtse’ media vaker aansluiten bij empirische onderzoeken van bijvoorbeeld Koopmans en Van de Beek, terwijl de gematigde media selectiever zijn in hun feitenpresentatie. Daarmee ontstaat een paradox: de media die het hardst worden beschuldigd van stigmatisering, zijn in hun analyse vaak het nauwkeurigst. En de media die zich beroepen op nuance, blijken geregeld blind voor structurele trends.
Dat geldt ook voor de manier waarop internationale voorbeelden worden gebruikt — of genegeerd. Neem bijvoorbeeld Libanon, waar de groei van religieuze zuilen leidde tot een uiteenvallende staat. Of Turkije, waar de scheiding van religie en staat onder Erdoğan steeds verder is uitgehold. In Nigeria wordt de invloed van de islamitische bevolkingsgroep zichtbaar in de invoering van shariawetgeving in het noorden van het land. In Indonesië, ooit relatief seculier, groeit het religieus conservatisme — met gevolgen voor vrouwenrechten en homorechten. En zelfs in landen als Canada en Zweden, waar het integratiedebat lange tijd op een vriendelijk-liberaal register werd gevoerd, zien we nu een verschuiving naar striktere eisen, inburgeringstoetsen en publieke bezorgdheid over culturele fragmentatie.
"Wat zijn onze niet-onderhandelbare waarden? Hoe zorgen we dat deze waarden niet alleen op papier bestaan, maar ook worden beleefd, onderwezen en beschermd?"
De vraag is niet of deze voorbeelden identiek zijn aan de situatie in Nederland. De context is telkens anders. Maar ze laten wel zien dat bevolkingsgroei met een sterke religieuze en culturele identiteit zelden zonder gevolgen blijft voor de liberale kern van een samenleving. Zeker wanneer die groei samengaat met de neiging tot culturele zelforganisatie — via eigen scholen, moskeeën, zorginstellingen en media — ontstaat er niet alleen zichtbare diversiteit, maar ook structurele afstand tot de meerderheidscultuur. En die afstand wordt des te problematischer wanneer hij gepaard gaat met normatieve botsingen, zoals over de plaats van vrouwen, de omgang met seksualiteit, de verhouding tot wetgeving en de ruimte voor religiekritiek.
Er zijn onderzoekers die deze spanningen ontkennen of relativeren. Leo Lucassen en Hein de Haas wijzen bijvoorbeeld op het belang van economische integratie en waarschuwen voor overdrijving. Hun werk heeft waarde, vooral in het corrigeren van paniekreacties en het onderstrepen van sociaal-economische variatie binnen migrantengroepen. Maar het valt op dat zij weinig expliciet ingaan op de culturele en religieuze spanningen die juist de kern vormen van de politieke zorg. Waar Koopmans en Van de Beek werken met harde cijfers en verklarende modellen rond culturele integratie en economische kosten, blijven Lucassen en De Haas vaak steken in discursieve argumenten over beeldvorming en stereotypering. Dat is begrijpelijk vanuit hun invalshoek, maar ontoereikend als basis voor beleidsvorming.
De centrale vraag is niet of islamitische migratie moet worden gestopt, maar of en hoe een democratische rechtsstaat zichzelf staande houdt in een context waarin een aanzienlijk deel van de nieuwe bevolking zich — tijdelijk of blijvend — niet voluit herkent in haar fundamenten. Dat vraagt geen angstretoriek, maar institutionele helderheid. Wat zijn onze niet-onderhandelbare waarden? Hoe zorgen we dat deze waarden niet alleen op papier bestaan, maar ook worden beleefd, onderwezen en beschermd?
In veel van de best functionerende samenlevingen zien we dat gedeelde waarden niet worden verondersteld, maar actief worden bevorderd. Australië bijvoorbeeld hanteert een verplichte waardenverklaring voor immigranten. Daarin staat expliciet dat vrijheid van religie hand in hand gaat met vrijheid van religiekritiek. Denemarken past het immigratiebeleid aan op culturele compatibiliteit en hanteert scherpe grenzen aan religieuze uitzonderingen. Frankrijk stelt zijn seculiere traditie boven religieuze concessies, ook als dat leidt tot maatschappelijke onrust. Zwitserland koppelt naturalisatie aan bewezen integratie, waaronder kennis van de taal, de cultuur en de rechtsstaat. Zelfs Canada, dat lange tijd gold als kampioen van het multiculturalisme, voert nu discussies over de grenzen van religieuze en culturele diversiteit — met name in Quebec, waar het model van interculturalisme steeds meer aandacht krijgt.
"Alsof het insluiten van iedereen vanzelf leidt tot harmonie."
Toch is het niet genoeg om alleen naar het buitenland te kijken. Nederland heeft zelf ook instrumenten in handen. In het onderwijs kunnen we ervoor kiezen om de liberale rechtsstaat niet alleen als kader te presenteren, maar als beschavingsnorm. In het naturalisatiebeleid kunnen we toetsen op kennis én acceptatie van de grondwet, mensenrechten en democratische waarden. In het publieke debat kunnen we stoppen met de fictie dat alle culturen gelijkwaardig zijn in hun effect op vrijheid. Diversiteit is geen doel op zich. Alleen diversiteit binnen gedeelde waarden is duurzaam. Anders ontstaat fragmentatie, cynisme en normvervaging.
De vraag naar wat werkt, is niet abstract. We weten inmiddels dat beleid dat inzet op duidelijkheid, selectie, normstelling en handhaving betere integratieresultaten oplevert dan beleid dat vertrouwt op vanzelfsprekende aanpassing. Dat blijkt uit vergelijkend onderzoek, uit praktijkervaring en uit de evaluatie van beleid over de afgelopen twintig jaar. Juist de landen die duidelijke grenzen stellen, blijken in staat om diversiteit te combineren met samenhang. Daar waar het beleid vaag blijft, groeit het vertrouwen van conservatieve groepen dat hun normen ruimte krijgen — en krimpt het vertrouwen van de meerderheid dat hun eigen samenleving wordt beschermd.
In het publieke debat komt vaak de term ‘inclusie’ voorbij, alsof het insluiten van iedereen vanzelf leidt tot harmonie. Maar inclusie zonder voorwaarden is onverschilligheid. Wie alles verwelkomt, verdedigt niets. En wat niet wordt verdedigd, verliest terrein. Dat geldt niet alleen voor symbolen, maar voor waarden: de vrijheid om te spreken zonder bedreiging, de gelijkwaardigheid van man en vrouw zonder culturele uitzonderingen, het recht om religie te bekritiseren zonder angst voor represailles. Dit zijn geen luxes, maar pilaren van onze samenleving.
Toch klinkt er bij elke poging tot normstelling de tegenstem: maar niet iedereen die moslim is, denkt zo. Dat klopt. Er zijn talloze moslims die volledig loyaal zijn aan de democratische rechtsstaat, die seculier leven, die kritisch staan tegenover religieuze dwang en die de vrijheid van anderen respecteren. Sommigen zijn uitgesproken feministisch, anderen openlijk LHBTI of religieus sceptisch. Maar precies die mensen verdienen bescherming tegen de cultuur van stilte die te vaak heerst binnen hun gemeenschap — een cultuur die hen onzichtbaar maakt, die afwijking bestraft, die loyaliteit afdwingt via sociale controle. Wanneer we uit angst voor generalisatie alle kritiek afwijzen, sluiten we juist de mond van de meest kwetsbaren.
"Dat is misschien wel het meest ongemakkelijke aspect van deze ontwikkeling: de geleidelijkheid."
Dezelfde fout geldt voor het idee dat economische integratie de rest vanzelf oplost. Natuurlijk is werk belangrijk. Natuurlijk draagt onderwijs bij aan perspectief. Maar wie denkt dat een hoger inkomen automatisch leidt tot culturele liberalisering, negeert het bewijs. We zien in landen als Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk dat ook succesvolle professionals conservatieve waarden kunnen aanhouden — juist als die waarden collectief worden gedragen en sociaal worden beloond. Cultuur is niet de restpost van economische welvaart, maar een kracht op zichzelf. En als die kracht haaks staat op de uitgangspunten van een seculiere samenleving, ontstaat er frictie die niet oplosbaar is met alleen banenplannen of taalcursussen.
Wat betekent dit alles voor de toekomst? Kunnen we inschatten wanneer die culturele frictie merkbaar wordt voor de samenleving als geheel? Het antwoord is: dat gebeurt al. In wijken waar 20 tot 30 procent van de bevolking een traditionele islamitische achtergrond heeft, merken scholen, wijkagenten, huisartsen en buurthuizen dat er andere normen gelden dan elders. In het stemgedrag van lokale gemeenteraden zien we religieus geïnspireerde moties. In het publieke debat wordt steeds vaker ruimte gevraagd voor religieuze gevoeligheden, met impliciete druk op seculiere instellingen. En dat is nog zonder te spreken over de informele invloed die uitgaat van moskeeën, huiskamernetwerken, bruiloften, verenigingen en sociale mediakanalen die parallelle normenkaders verspreiden.
Hoe groter de concentratie, hoe zichtbaarder de alternatieve cultuur. Niet in de zin van een vijandige overname, maar van een stille herschikking. Wat ooit uitzonderlijk was, wordt gebruikelijk. Wat ooit als botsend werd gezien, wordt genormaliseerd. Wat ooit als fundamenteel gold, wordt opnieuw onderhandelbaar. En dat is misschien wel het meest ongemakkelijke aspect van deze ontwikkeling: de geleidelijkheid. Er is geen revolutie, geen moment waarop het misgaat. Er is alleen een langzame verschuiving van het normatieve zwaartepunt, die pas voelbaar wordt als het moeilijk wordt om terug te wijzen naar waar het allemaal begon.
In die geleidelijkheid schuilt ook het gevaar van zelfmisleiding. Politici, bestuurders, docenten en journalisten willen vaak het goede doen. Ze willen mensen beschermen, verbinden, misverstanden voorkomen. Maar in dat streven verdwijnt soms de moed om te benoemen wat benoemd moet worden. Het gesprek over islamitische bevolkingsgroei en de gevolgen daarvan wordt dan afgedaan als “ongenuanceerd”, “alarmistisch” of “stigmatiserend”. Daarmee verliest het debat zijn feitelijke grondslag en worden burgers die zich zorgen maken monddood gemaakt — of erger: overgeleverd aan extremen die zich juist voeden met het stilzwijgen van het midden.
"We moeten weer leren om met elkaar te spreken over dat wat echt telt. Wat bindt ons? Wat zijn onze grenzen?"
Een samenleving die haar eigen waarden serieus neemt, moet zich verhouden tot de realiteit zoals die is, niet zoals men hoopt dat die zal zijn. En de realiteit is dat de islamitische bevolkingsgroep in Nederland groeit, dat binnen die groep opvattingen leven die in strijd zijn met fundamentele liberale waarden, en dat deze opvattingen in bepaalde wijken, scholen en instellingen een reële invloed uitoefenen. Dat betekent niet dat elke moslim een bedreiging vormt. Het betekent wél dat de samenleving zich mag, en moet, beschermen tegen ideologische stromingen die haaks staan op vrijheid, gelijkheid en democratische rechtsorde.
Hoe doe je dat? Niet door religie te verbieden. Niet door mensen uit te sluiten op basis van afkomst. Maar door actief en overtuigend vast te houden aan de waarden die de samenleving samenbinden. Door duidelijk te maken dat vrijheid van religie nooit betekent dat religie boven de wet staat. Dat respect voor geloof niet betekent dat kritiek verboden is. Dat gelijkheid tussen man en vrouw niet onderhandelbaar is, ook niet in de naam van cultuur of religie. Dat seksuele oriëntatie een privézaak is, geen collectieve schande. Dat de seculiere staat geen compromis is, maar het fundament van gedeeld burgerschap.
Er zijn landen die deze les eerder leerden dan wij. In Frankrijk is het publieke domein strikt seculier. In Denemarken bepaalt de samenleving wie zich mag voegen, niet andersom. In Zwitserland komt burgerschap met plichten, niet alleen met rechten. In Australië tekent elke immigrant een verklaring waarin hij de rechtsstaat en haar waarden onderschrijft. En in Canada en Nieuw-Zeeland groeit het besef dat multicultureel idealisme alleen werkt wanneer het rust op gedeelde principes. Elk van deze landen laat in meer of mindere mate zien: wie wil dat mensen samenleven, moet weten waarop dat samen rust.
Maar ook Nederland heeft de mogelijkheid om zijn koers te herzien. Door onderwijs wettelijk te verplichten om democratische kernwaarden expliciet te onderwijzen, ook op bijzondere scholen. Door burgerschapsvorming niet te reduceren tot een lesje over de grondwet, maar te gebruiken om normatieve grenzen te trekken. Door immigratie- en naturalisatiebeleid niet alleen te richten op economische bijdrage, maar ook op culturele compatibiliteit. Door religieuze instellingen te toetsen op transparantie, financiering en ideologische oriëntatie. Door wetgeving te versterken waar ze uitgehold wordt door culturele uitzonderingen. Door in de politiek en media geen angst te hebben voor helderheid — ook als die ongemakkelijk is.
"Uiteindelijk gaat het niet om aantallen, niet om afkomst, niet om religie. Het gaat om de vraag of we nog weten waar we voor staan."
En vooral: door het publieke gesprek terug te claimen uit handen van angst en opportunisme. We moeten weer leren om met elkaar te spreken over dat wat echt telt. Wat bindt ons? Wat zijn onze grenzen? Wat mag niet verloren gaan, ook als de meerderheid verandert? Dat vraagt moed. De moed om niet alles goed te willen vinden. De moed om nee te zeggen. De moed om vrijheid niet alleen te koesteren, maar ook te verdedigen — tegen alles en iedereen die haar wil ondermijnen, in welke naam dan ook.
Want uiteindelijk gaat het niet om aantallen, niet om afkomst, niet om religie. Het gaat om de vraag of we nog weten waar we voor staan. Of we onze rechten nog durven zien als plichten. Of we bereid zijn om het huis van de vrijheid niet alleen open te houden, maar ook te bewaken. Als we die vragen ontwijken, wordt de liberale democratie langzaam een decorstuk. Een etalage waarin iedereen welkom is, maar waarin niemand meer weet wat de prijskaartjes betekenen. En dan is het niet de islam die wint, maar de leegte die overblijft als we onze eigen waarden verwaarlozen.
Wie vrijheid wil behouden, moet haar durven begrenzen. Wie democratie serieus neemt, moet grenzen stellen aan ideologieën die haar ondermijnen. En wie diversiteit wil laten slagen, moet durven kiezen voor datgene wat ons bindt — niet als abstracte waarde, maar als normatief fundament. Niet omdat het makkelijk is, maar omdat het nodig is. En omdat we het ons niet kunnen veroorloven om pas wakker te worden als het al te laat is.