Hoe ga je om met verschillende moraalsystemen in de multiculturele schoolklas? In zijn artikel daarover betoogde historicus Martin Harlaar dat pabo’s hun studenten meer handvatten moeten bieden. Een lezer wees hem op het studieboek Verhalen vertellen en vragen stellen dat op pabo’s wordt gebruikt. Harlaar las het – en werd er absoluut niet vrolijk van.

In mijn artikel over moraal schreef ik dat wetenschappelijk onderzoek in uiteenlopende vakgebieden als biologie, culturele antropologie, psychologie en neurowetenschappen veel nieuwe inzichten in het verschijnsel moraal heeft opgeleverd. Ik pleitte ervoor om hier op de pabo’s meer aandacht aan te besteden. Meer kennis van het verschijnsel moraal en de onderliggende mechanismen kan leerkrachten mijns inziens handvatten bieden in hun multiculturele klaslokaal.

Als het over moraal gaat, dan luidt het mantra al decennialang ‘respect voor andersdenkenden’ en dat verwordt maar al te vaak tot respect voor ideeën en meningen die geen respect verdienen, en het vermijden van openhartige discussies over die ideeën en meningen.

In een reactie op mijn artikel over moraal werd ik gewezen op een studieboek dat op pabo’s wordt gebruikt. Ik heb dat boek ingekeken en werd er niet bepaald vrolijk van. Het gaat om het in 2016 bij Noordhoff Uitgevers verschenen Verhalen vertellen en vragen stellen: vakdidactiek, levensbeschouwing & geestelijke stromingen van Tamar Kopmels. Ik wil in dit artikel ingaan op het hoofdstuk Islam en dialoog in de klas dat werd geschreven door Marietje Beemsterboer.

Genuanceerd denken
Beemsterboer is leerkracht in het basisonderwijs en promoveerde op 12 juni 2018 aan de Universiteit Leiden op haar proefschrift Islamitische basisscholen in Nederland. Haar promotor was prof. dr. Maurits S. Berger. De handelsuitgave verscheen onder dezelfde titel bij Uitgeverij Parthenon als derde boek in de reeks Islam in verandering. Op de website van de uitgever lezen we: ‘Dit boek is een pleidooi voor genuanceerder denken over en handelen rond het islamitisch basisonderwijs in Nederland.’

Diezelfde genuanceerde instelling toonde Beemsterboer reeds twee jaar eerder in het hoofdstuk Islam en dialoog in de klas. Er ging een wereld voor mij open toen ik het las. Ik dacht bijvoorbeeld, dat sommige basisschoolleerkrachten zo nu en dan moeite hadden met bepaalde aspecten van de islam omdat die botsten met hun eigen opvattingen, maar na het lezen van dit hoofdstuk weet ik beter.

De verlegenheid die veel leerkrachten voelen bij het omgaan met islam, [heeft] veel vaker te maken met onwennigheid ten opzichte van gelovig zijn, dan met de islam zelf,’ schrijft Beemsterboer.

Veel leerkrachten hebben geen Levensbeschouwing met een hoofdletter L, omdat ze niet in een hogere macht geloven, als ik haar goed begrijp, ze hebben slechts zoiets als een traditieloze ‘achtergrond’. ‘Wanneer je in Nederland bent opgegroeid is de kans dus vrij groot dat (geïnstitutionaliseerde) Levensbeschouwing voor jou een ver-van-mijn-bed-show is. In dat geval kun je je vanuit jouw achtergrond, met jouw eigen bril op, moeilijk inleven in mensen voor wie Levensbeschouwelijke tradities wél belangrijk zijn.’

Ongelovige leerkrachten kunnen zich dus moeilijk in gelovige mensen inleven. Maar, zo vroeg ik mij af toen ik dat las, zou dat dan betekenen dat moslimouders en moslimkinderen, omdat zij wél een Levensbeschouwing met een hoofdletter L hebben, zich wél gemakkelijk kunnen inleven in de dominante normen en waarden van de seculiere Nederlandse samenleving? Dat zou mooi zijn, want dat sluit goed aan bij kerndoelen 37 en 38 van het basisonderwijs. Kerndoel 37 luidt namelijk: ‘De leerlingen leren zich te gedragen vanuit respect voor algemeen aanvaarde waarden en normen.’  En kerndoel 38: ‘De leerlingen leren hoofdzaken over geestelijke stromingen die in de Nederlandse multiculturele samenleving een rol spelen, en ze leren respectvol om te gaan met seksualiteit en met diversiteit binnen de samenleving, waaronder seksuele diversiteit.’

Beemsterboer nuanceert verder in haar hoofdstuk: ‘Overigens zijn mensen voor wie Levensbeschouwing heel belangrijk is natuurlijk niet alleen moslims. Ook bijvoorbeeld in antroposofische en christelijke kringen kan Levensbeschouwing een grote invloed op het dagelijks leven hebben. (…) Er zijn in Nederland echter minder islamitische dan christelijke of vrije basisscholen. Daarom is de kans groter dat je als leerkracht op de basisschool te maken krijgt met kinderen uit moslimgezinnen.’

Als je als leerkracht zonder Levensbeschouwing maar voldoende kinderen uit christelijke of antroposofische gezinnen in je klas had, dan zou je dáár dus ook moeite mee hebben. Goed te weten. En omgekeerd, als er maar voldoende moslimscholen zouden zijn, dan was het probleem opgelost. Als iedereen naar zijn eigen school kan gaan, dan begrijpen wij elkaar voortaan! Hoe simpel kan het zijn! Maar omdat dat vooralsnog allemaal niet het geval is, zullen pabostudenten moeten leren hoe zij in hun klas het beste om kunnen gaan met kinderen uit islamitische gezinnen.

‘Erken het kind in zijn geloof’
En wat leert Beemsterboer de toekomstige leerkrachten zoal?
Het heeft geen zin een discussie met een kind aan te gaan over de Levensbeschouwelijke traditie of regel waar hij zich op beroept. Je wilt immers niet in een gesprek belanden waarin jij, met jouw kennis van die Levensbeschouwing, een kind gaat uitleggen wat er volgens jou wel of niet van zijn geloof mag. En ook wil je een kind niet jouw mening geven over die Levensbeschouwing. Het is een feit dat het kind ervaart iets van zijn geloof te moeten of niet te mogen. Het is allereerst belangrijk om dat in te zien en het kind daarin te erkennen. Juist door gebrek aan erkenning kunnen islamitische kinderen zich onbegrepen voelen.’

Heeft Beemsterboer gelijk? Even denken. Laat ik een fictief voorbeeld geven. Een kindje zegt tegen de leerkracht: ‘Meester, mijn ouders zeggen dat u naar de hel gaat, omdat u een homo bent. Dat staat in de Koran.’

Hoe te reageren? Wat zou Beemsterboer zeggen? Ik weet het! Niet in discussie gaan. Niet jouw mening geven. Erken het kind in zijn geloof, anders kan het zich onbegrepen voelen. Kerndoel 38 vergeten wij voor het gemak dan maar even.

Een voorbeeld uit de praktijk. Een kindje van zes zegt tegen zijn klasgenootjes: ‘Jullie gaan allemaal naar de hel, want jullie eten varkensvlees.’ Hoe te reageren? Niet in discussie gaan. Niet jouw mening geven. Erken het kind in zijn geloof, anders kan het zich onbegrepen voelen.

Nog een voorbeeld uit de praktijk. Een kindje van zeven weigert het woord ‘kerk’ in een taallesje te gebruiken. Hoe te reageren? Niet in discussie gaan. Niet jouw mening geven. Erken het kind in zijn geloof, anders kan het zich onbegrepen voelen. Niet fictief:  ‘Je mag in plaats van ‘kerk’ wel ‘moskee’ schrijven, hoor.’

‘Waarom zijn die mensen zo boos?’
Beemsterboer houdt er ook genuanceerde denkbeelden op na als het gaat om de relatie tussen islam en geweld. Zij vraagt zich af: ‘Is het de islam die oproept tot geweld of neemt een moslim de beslissing geweld te plegen? Met andere woorden: is het de Levensbeschouwing of zijn het de mensen? Dat is een belangrijk onderscheid om ook in de klas te maken. Je veroordeelt het geweld, niet de islam. In plaats van te spreken over de rol van de islam, kun je je ook afvragen waarom mensen kennelijk zo boos zijn dat ze zulke daden plegen.

Op de vraag of het de Levensbeschouwing is of dat het de mensen zijn, kan ik Beemsterboer wel antwoord geven: het zijn altijd de mensen, maar de Levensbeschouwing met een hoofdletter L levert zowel inspiratie als legitimatie voor daden die mensen normaliter moreel verwerpelijk vinden. De Amerikaanse natuurkundige en Nobelprijswinnaar Steven Weinberg formuleerde het ooit als volgt:
‘Religion is an insult to human dignity. With or without it you would have good people doing good things and evil people doing evil things. But for good people to do evil things, that takes religion.’

Ach ja, hadden Salman Rushdie en Theo van Gogh en Kurt Westergaard en Charlie Hebdo en al die anderen maar geweten wat Beemsterboer de pabostudenten impliciet voorhoudt: ‘Zorg dat de moslims niet boos worden, want dan zouden zij zich wel eens gedwongen kunnen voelen om daden te plegen waar jij niet blij van wordt.’

‘Kinderen in de basisschoolleeftijd radicaliseren niet’
Beemsterboer schrijft: ‘De laatste jaren zijn mensen banger geworden voor radicalisering bij islamitische jongeren. Hier kunnen we kort over zijn: kinderen in de basisschoolleeftijd radicaliseren niet. Radicaal gedrag, zowel rechtsextremisme als moslimradicalisme ontstaat pas op latere leeftijd en maar bij een klein percentage leerlingen. Continue teleurstellingen op sociaal vlak in de basisschoolleeftijd kunnen op termijn een voedingsbodem worden.

Beemsterboer verstaat duidelijk iets anders onder radicaliseren dan ik. Een jongetje van zes jaar dat zijn klasgenootjes zegt dat ze naar de hel gaan, omdat ze varkensvlees eten en een jongetje van zeven jaar dat weigert het woord ‘kerk’ te schrijven, dat vind ik, tsja, hoe zal ik dat nou eens formuleren… toch wel een beetje radicaal.

Ik hoop niet, dat dit jongetje de resterende jaren op zijn basisschool te vaak teleurgesteld wordt door al die leerkrachten zonder Levensbeschouwing met een hoofdletter L, want anders zitten wij straks als Samenleving met een hoofdletter S met de gebakken peren. En dan kunnen we niemand anders de schuld geven dan die Levensbeschouwingsloze leerkrachten, als ik Marietje Beemsterboer tenminste goed begrijp.

Voor die leerkrachten was Levensbeschouwing met een hoofdletter L een ver-van-mijn-bed-show, zij konden zich moeilijk inleven,  zij gingen in discussie, zij gaven hun mening, zij maakten dat het kind zich onbegrepen voelde, zij slaagden er niet in om teleurstellingen bij het kind te voorkomen. En dat terwijl de islamitische ouders van het jongetje nog zo hun best hadden gedaan. Shame on us!

Foto via Pixabay

Vrij Links lijn

Vrij Links is een meerstemmig platform. Tenzij anders vermeld, spreken auteurs op persoonlijke titel.