April 2021 is Vrij Links een partnerschap aangegaan met de Britse hulporganisatie Counterweight. Deze liberaal-humanistische organisatie richt zich op problemen aan de linkerkant van het politieke spectrum en op de negatieve impact die de polarisatie tussen links en rechts heeft op ons vermogen om met elkaar het gesprek aan te gaan.

Eerder dit jaar verscheen bij Counterweight ‘Het nieuwe censuurtijdperk’ van Laura Walker-Beaven. Waar censuur voorheen vooral werd geassocieerd met politiek rechts nemen onder invloed van postmoderne denkers als Michel Foucault steeds meer linkse academici en publieke figuren een klassiek conservatieve houding aan tegenover vrije meningsuiting, stelt Walker-Beaven. ‘Het classificeren van sociale normen als een vorm van censuur brengt ons op een hellend vlak, dat eindigt met het pleiten voor het gebruik van expliciete censuur als een instrument om het populaire dogma of de theorie van de dag op te leggen.’

Vertaling door Kees Bakhuijzen.

In de inleiding van zijn bundel Censorship and Silencing (1998) stelt Robert Post dat de houding tegenover censuur, zowel in de academische wereld als daarbuiten, de laatste decennia in politiek en ideologisch opzicht veel controversiëler is geworden. Voorheen werd censuur vooral geassocieerd met politiek rechts, terwijl politiek links in het algemeen voorstander was van een quasi-libertarische houding tegenover vrije meningsuiting.

De laatste tijd echter zitten leden van groepen die ideologisch in bijna alle opzichten van elkaar verschillen, op één lijn in hun opvattingen over censuur. Post geeft als voorbeelden feministische wetenschappers zoals Catharine MacKinnon en Andrea Dworkin, voorstanders van censuur op pornografie, wat toch eerder wordt geassocieerd met streng christelijk fundamentalisme, of geleerden die de Critical Race Theory aanhangen en zich aansluiten bij de conservatieve beweging van Jesse Helms om ‘hate-speech’ te verbieden. Het boek van Post verscheen ruim twintig jaar geleden, maar zijn bevindingen zijn vandaag de dag nog net zo relevant.

De vraag is wat er ten grondslag ligt aan deze kentering in de houding van veel linksgeoriënteerde academici en publieke figuren richting een klassiek conservatieve houding tegenover vrije meningsuiting. Ik denk dat de verandering in de manier waarop censuur in de sociale wetenschappen werd gezien gedeeltelijk voortkwam uit de geschriften van Foucault over macht en censuur.

Tot dan toe werd censuur in de academische wereld gezien als een over het algemeen onderdrukkende en bindende handeling, en zelfs als de antithese van academische vrijheid. Vanuit liberaal gezichtspunt is het tegengaan van censuur een kwestie van het beschermen van de negatieve vrijheid van het individu, d.w.z. het gevrijwaard blijven van beperkingen en tegenwerkingen. Zo werd censuur gedefinieerd als het dwingend blokkeren van bepaalde onderwerpen en inhoud door een individu, groep of staat, dat plaatsvindt na de vrije meningsuiting (zie Freshwater, 2003). Michel Foucault en andere postmodernistische denkers probeerden censuur echter te herdefiniëren door het te overgieten met een postmoderne dosis radicale scepsis en gerichtheid op macht.

Invloed van Foucault op denken over censuur niet te onderschatten

Voor Foucault was censuur niet de onderdrukkende en repressieve handeling die moderne liberale denkers erin zagen. Hij zag het juist als een productieve handeling die in je voordeel kan worden aangewend. Foucault wijdt het eerste hoofdstuk van De Geschiedenis van de Seksualiteit (1978) aan een bespreking van de censuur op inhoud met betrekking tot seksualiteit tijdens de klassieke periode. Centraal in zijn hypothese staat dat de machtscentra in dit tijdperk de censuur op seksuele inhoud gebruikten om het debat over seks te beheersen, en niet om het volledig de kop in te drukken.

Door informele discussies over het onderwerp te verbieden, waren machtige instanties in staat de seksuele wetenschap zelf te reguleren. Middels censuur bepaalden zij de voorwaarden en het kader waarin over seks werd gesproken. Volgens Foucault was dit de aanzet tot een ‘explosie’ in de discussies over seks. Hij geeft het voorbeeld van scholen tijdens de klassieke periode. Elk aspect van de inrichting en het beleid, zoals de inrichting van de klaslokalen, het toezicht op het slapengaan en de indeling van de slaapzalen, werd volgens hem beïnvloed door dit seksuele taboe. Hij noemt dit ‘aanzetten tot discussie’, omdat volgens zijn dissertatie de seksgerelateerde censuur paradoxaal genoeg een tijdperk voortbracht dat geobsedeerd was door seksualiteit. Foucault begon censuur te herdefiniëren door het los te koppelen van onderdrukking en het in plaats daarvan te benoemen als een positieve kracht.

Een andere belangrijke bijdrage die Foucault leverde aan de postmoderne herdefiniëring van censuur was het idee dat controle een effectiever mechanisme van censuur kan zijn dan bewaking. In de periode in kwestie was de zuivering lang niet zo’n krachtig censuurmiddel als de veranderende culturele normen die het seksuele discours taboe verklaarden. Foucault schrijft: ‘Het verbieden van bepaalde woorden, het fatsoeneren van uitdrukkingen, alle censuur van het woordgebruik zouden slechts bijzaken kunnen zijn in vergelijking met die grote onderwerping: manieren om het moreel aanvaardbaar en technisch nuttig te maken.’

Met andere woorden, Foucault stelt dat sociale normen, en de zelfcensuur die zij aanmoedigen, dwingender kunnen zijn dan expliciet repressieve middelen om de meningsuiting te controleren. In het verlengde van deze laatste stelling gebruikt Foucault in Discipline, Toezicht en Straf (1975, Nederlandse vertaling 1989) de analogie van Benthams panopticum, een gevangenis waarin gevangenen nooit weten wanneer ze in de gaten worden gehouden. Foucault ziet dit als een bruikbare metafoor voor de machtsverhoudingen in hedendaagse samenlevingen, waarin burgers zichzelf aanvoelen en hun gedrag aanpassen om aan de sociale normen te voldoen en waarin zij voortdurend worden geobserveerd door de mensen om hen heen.

Foucault plantte het zaadje van de postmoderne twijfel in de hoofden van sociale wetenschappers en zo ontstond de New Censorship Theory, een tak van het postmoderne denken die censuur eerder als productief dan als repressief beschouwde.

New Censorship Theory – censuur als instrument voor vooruitgang

Pierre Bourdieu was een zeer opmerkelijke figuur in de opkomst van de New Censorship Theory. Geïnspireerd door de opmerkingen van Foucault over panoptische samenlevingen, ontwikkelde Bourdieu een theorie van zelfcensuur als een proces van vooruitlopen en anticiperen op de manier waarop de samenleving zal reageren op bepaalde discussies. De beweging heeft zich vervolgens ontwikkeld uit de bijdragen van verschillende belangrijke namen in de sociale wetenschappen, waaronder Judith Butler en Michael Holquist. Er zijn verschillende belangrijke manieren waarop de New Censorship-beweging nieuwe theorieën ophing over censuur, die van fundamenteel belang zijn voor de manier waarop de hedendaagse sociale wetenschappen vrijheid van meningsuiting en censuur opvatten.

Ten eerste heeft de beweging censuur opnieuw gekaderd als een belangrijke en productieve kracht. Net zoals Foucault macht en censuur als productief zag, zagen ook de academische voorstanders van de New Censorship Theory het constructieve potentieel van deze concepten. In Excitable Speech (1997) legt Judith Butler precies uit wat bedoeld wordt met censuur als een ‘productieve’ kracht. Dat wil niet zeggen dat censuur per se positief is, het is eerder ‘vormend’, het helpt bij de totstandkoming van het debat, in plaats van simpelweg de vrijheid te ontzeggen.

Butler beschrijft hoe censuur kan worden opgevat als noodzakelijk voor de verwezenlijking van bepaalde sociale en politieke doelstellingen, waarbij zij het voorbeeld geeft van gemarginaliseerde gemeenschappen die censuur uitoefenen op anderen om weer controle te krijgen over hun eigen beeldvorming. Met andere woorden, in plaats van louter repressief te zijn, kan censuur worden ingezet als een productief en emancipatoir instrument.

Het is ook belangrijk om hier te wijzen op de invloed van Herbert Marcuse op dit onderwerp. In zijn veel geciteerde hoofdstuk Repressieve Tolerantie stelt Marcuse het concept van ‘bevrijdende tolerantie’ voor: censuur van meningen die pleiten tegen ‘de uitbreiding van openbare diensten, sociale zekerheid, medische zorg, enz.’ en andere rechtse ideeën. Hij stelt dat deze ‘bevrijdende tolerantie’ in de eerste plaats moet worden toegepast in de academische wereld, waar de vrijheid van rechtse academici moet worden beperkt om de machtsongelijkheid tussen minderheids- en meerderheidsgroepen te corrigeren. Marcuse was lid van de Frankfurter Schule der Kritische Theorie, en hoewel dit hoofdstuk zich in de eerste plaats bezighoudt met het postmoderne denken, moet zijn invloed op de verschuiving in de houding ten opzichte van censuur in de academische wereld ook worden erkend.

Censuur werd door postmoderne geleerden ook opnieuw gekarakteriseerd als alomtegenwoordig. De hierbovengenoemde liberale opvatting van censuur ziet ongecensureerde expressie als ‘vrij’. De pioniers van de New Censorship-beweging ondermijnden deze definitie en stelden dat geen enkele mening ooit echt vrij is, omdat pleitbezorgers, schrijvers en kunstenaars voortdurend aan zelfcensuur doen terwijl ze hun werk scheppen. Volgens Bourdieu zijn marktomstandigheden (d.w.z. wat anderen als waardevol zullen beschouwen) van invloed op hetgeen gezegd wordt, nog voordat er een woord is gezegd. De spreker, de artiest en de schrijver onderwerpen zich aan zelfcensuur op grond van wat de maatschappij aanvaardt en respecteert. Op dezelfde manier stelt Bourdieu dat, wanneer geleerden in de academische wereld een debat willen aangaan op hun vakgebied, zij zelfcensuur moeten toepassen om zich te houden aan de juiste etiquette die van academische literatuur wordt verwacht. Een vaak geciteerde passage van Holquist bevestigt dit idee van censuur als een alomtegenwoordige factor, door te stellen:

‘Voor of tegen censuur als zodanig zijn, is uitgaan van een vrijheid die niemand heeft. Censuur bestaat. Men kan alleen onderscheid maken tussen de meer en minder repressieve effecten ervan.’

Naast censuur om tegemoet te komen aan linguïstische en stilistische verwachtingen, stellen de wetenschappers van de New Censorship dat sociale en culturele normen een andere vorm van alomtegenwoordige censuur vormen. Deze normen veroorzaken wat Bourdieu structurele censuur noemt, waarbij men preventief de inhoud van zijn of haar meningsuiting aanpast aan wat sociaal aanvaardbaar wordt geacht. Voorheen werd censuur altijd beschouwd als een expliciete en repressieve daad. De nieuwe theorie bestempelde sommige vormen van censuur als impliciet. Voor Bourdieu dwingt structurele censuur het individu tot zelfcensuur om zich te conformeren aan de eisen van de markt (de luisteraar). Bourdieu stelt censuur daarom voor als noodzakelijk, en stelt dat censuur het meest effectief is wanneer zij impliciet is en gehuld in culturele normen en gewoonten:

‘Censuur is nooit zo volmaakt of zo onzichtbaar als wanneer elke persoon niets anders te zeggen heeft dan wat hij objectief gezien mag zeggen […] hij wordt […] eens en voor altijd gecensureerd, door de vormen van waarneming en uitdrukking die hij heeft geïnternaliseerd en die hun vorm opleggen aan al zijn uitingen.’

Butler herhaalt dit punt zes jaar later door te stellen dat impliciete vormen van censuur doeltreffender kunnen zijn bij het beperken van de ‘bespreekbaarheid’. De reden hiervoor is deels dat, wanneer censoren bepaalde inhoud expliciet verbieden, dit op een opvallende manier de aandacht vestigt op datgene dat gecensureerd is. Dit heeft tot gevolg dat censoren hun eigen werk zelf saboteren door expliciet censuur toe te passen. Sociale normen daarentegen censureren door het onmogelijk te maken bepaalde uitspraken te doen. ‘Onmogelijke taal’ is voor Butler datgene wat sociaal onaanvaardbaar is om te zeggen, datgene wat de spreker ‘asociaal’ of ‘psychotisch’ maakt in de ogen van de maatschappij.

Ik vind het belangrijk op te merken dat deze voorstanders van de New Censorship Theory bijzonder invloedrijk zijn in hun vakgebied en dat hun bijdragen over dit onderwerp in feite deel uitmaken van enkele van hun meest bejubelde werken. In 2007 stonden Foucault, Bourdieu en Butler respectievelijk op nummer 1, 2 en 9 als meest geciteerde auteurs in de geesteswetenschappen. De gevolgen van deze herdefiniëring van censuur mogen dan ook zeker niet worden onderschat.

 Censuur als instrument voor vooruitgang is een hellend vlak

Dat censuur alomtegenwoordig is, is het onvermijdelijke gevolg van de ideeën die in deze tak van wetenschap aan de orde worden gesteld. Post stelt: ‘Als censuur een middel is om discursieve praktijken in stand te houden, en het leven grotendeels uit dergelijke praktijken bestaat, dan volgt daaruit dat censuur eerder de norm dan de uitzondering is.’ Post erkent dat wanneer men censuur eenmaal als alomtegenwoordig beschouwt, men onderscheid moet maken tussen verschillende vormen van censuur om deze te kunnen accepteren of afwijzen. In het uiterste geval echter kan de algemene strekking van de literatuur over de New Censorship de term ‘censuur’ zinloos maken.

Zoals gezegd wijzen deze theoretici erop dat zelfcensuur fundamenteel is voor het proces van schrijven en het produceren van teksten, omdat een schrijver zijn woorden selecteert via een proces van inclusie en uitsluiting. Dit mag dan het geval zijn, maar het proces van zelfcensuur uit angst voor represailles of veroordeling is nauwelijks hetzelfde als zelfcensuur als artistieke keuze. Binnen het kader van de New Censorship worden deze echter in wezen als een en hetzelfde voorgesteld, aangezien maatschappelijke normen en waarden beide worden gezien als effectieve en mogelijk productieve censuurmiddelen. Een feministische genderkritische wetenschapper kan bijvoorbeeld zelfcensuur uitoefenen om te voorkomen dat zij door collega’s wordt verstoten. Dit is allesbehalve een artistieke keuze, maar veeleer een vorm van censuur op basis van academische sociale normen.

Door censuur te herdefiniëren als een alomtegenwoordig en onvermijdelijk element van het debat, haalt men de negatieve connotaties weg van de term ‘censuur’. Bovendien is het denkbaar dat Butlers (en Marcuse’s) suggestie dat censuur kan worden gebruikt als een instrument voor sociale gerechtigheid, wordt gebruikt om censuur te rechtvaardigen volgens de politieke en ideologische grillen van censuur (of gewelddadige studentendemonstranten op universiteiten, bijvoorbeeld).

Ik vrees dat, wanneer censuur eenmaal als concept is genormaliseerd, de morele verontwaardiging die vroeger door censuurincidenten werd opgeroepen, kan worden uitgehold. Ik denk dat het classificeren van sociale normen als een vorm van censuur ons op een hellend vlak brengt dat eindigt met het pleiten voor het gebruik van expliciete censuur als een instrument om het populaire dogma of de theorie van de dag op te leggen. Helaas ben ik bang dat we ons al lang op dat hellend vlak bevinden, aangezien 40% van de millennials in de VS van mening is dat censuur door de regering op mogelijk beledigende inhoud gerechtvaardigd is.

We zien nu een groeiende kloof tussen degenen die zelfcensuur zien als een vorm van onderdrukking en degenen die het zien als een positief instrument om vooruitgang te boeken. Ik geloof dat het onmogelijk is om deze kloof te overbruggen zonder inzicht in de theorieën en literatuur die een groot deel van de samenleving op dit spoor hebben gebracht.

Vrij Links lijn

Vrij Links is een meerstemmig platform. Tenzij anders vermeld, spreken auteurs op persoonlijke titel.