De cultuuroorlog lijkt over zijn hoogtepunt, nu échte oorlogen onze aandacht meer en meer opeisen. Bovendien is Trump zijn tweede termijn begonnen door rucksichtslos alles wat naar woke ruikt met een tactiek van de verschroeide aarde uit te roeien. Wellicht een goed moment om terug te blikken: wat heeft de social justice-ideologie het afgelopen half decennium opgeleverd en voor wie? Twee recent verschenen boeken hierover zijn zeer de moeite waard.

Selling Social Justice: Why the Rich Love Antiracism van Jennifer C. Pan en We Have Never Been Woke: The Cultural Contradictions of a New Elite van Musa al-Gharbi zijn beide duidelijk in hun analyse: het streven naar sociale rechtvaardigheid is een mooi streven en heeft zeker ook veel goeds opgeleverd. Maar het zijn vooral bedrijven en een culturele elite die er de vruchten van plukken. Hun analyse richt zich voornamelijk op de Verenigde Staten, maar veel van de inzichten zijn ook relevant voor Nederland.

Let wel: elke ideologie kan gekaapt worden. Dat bedrijven aan wokewashing doen en de elite niet zo progressief is als ze doet voorkomen zal noch voor de woke-scepticus noch voor de radicaalste wokefiel als een nieuw inzicht komen. Maar beide auteurs gaan verder en kijken wat hier achter zit, door te analyseren hoe een ideologie die radicaal progressief lijkt, functioneel juist conservatief kan uitpakken. Voor of tegen social justice, we moeten hoe dan ook niet blind zijn voor het gegeven dat de manier waarop deze ideologie grotendeels in de praktijk wordt gebracht bar weinig doet voor gemarginaliseerde groepen, met name voor de meest achtergestelde mensen daarbinnen.

Beide boeken plaatsen de progressieve bewegingen en de bijbehorende ideologie van de afgelopen jaren grotendeels in de context van de economie. Radicaal progressief gedachtegoed bestond uiteraard al langer, maar werd de afgelopen twee decennia groot onder specifieke economische omstandigheden. Ja, er waren ook concrete aanleidingen zoals het aan het licht komen van het misbruik van vrouwen door Harvey Weinstein waardoor de MeToo-beweging groot werd en de moord op George Floyd die de Black Lives Matter-beweging een boost gaf. Dit waren echter slechts vonken die een maatschappelijk kruitvat deden ontploffen dat al langere tijd bol stond van de economische spanningen. Pan’s Selling Social Justice kijkt hiervoor vooral naar het bedrijfsleven, al-Gharbi’s We Have Never Been Woke wat meer naar de culturele elite, maar er is behoorlijk wat overlap.

Groen licht van grote bedrijven

Na de economische crisis van 2008 stonden het bedrijfsleven, de financiële sector en de rijken er niet goed op bij de meeste mensen. Tijdens de pandemie zorgde het gegraai en onbegrip voor de penibele situatie van huurders en werknemers voor een verder dieptepunt. Toen was daar ineens de zomer van Black Lives Matter: volgens Pan een nuttige bliksemafleider, een gelegenheid voor bedrijven om te laten zien dat ze wél deugden. Een stortvloed aan donaties en symbolische uitingen volgden. Naar schatting ging in 2020 340 miljard dollar naar maatregelen voor raciale gelijkheid. Bedrijven die nooit iets hadden gedaan met sociale ongelijkheid, die zelfs notoire uitbuiters waren, gingen ineens vol op het antiracisme-orgel. Uber liet bijvoorbeeld een groot billboard maken met de tekst: “If you tolerate racism, delete Uber.”

Maar het ging verder dan schaamteloze PR-manoeuvres. Er ontstond ook een enorme, ongereguleerde DEI (Diversity, Equity and Inclusion) industrie om bedrijven en overheden sociaal rechtvaardiger te maken. Los van het gegeven dat sommige initiatieven daarvan aantoonbaar niet werkten, waren het zelden de topmensen bij bedrijven die ermee te maken kregen. Ook bleven de belangrijkste, met name economische, mechanismen waardoor ongelijkheid gecreëerd of in stand gehouden wordt onaangeraakt.

Als voorbeeld hiervan haalt Pan de Bank of America aan. Die waren mede verantwoordelijk voor de economische crisis doordat ze allerlei risicovolle hypotheken hadden verschaft. Dit deden ze vooral bij Afro-Amerikanen en de Hispanic bevolking. Om de impact hiervan duidelijk te maken: het aandeel zwarte huiseigenaren met een hypotheek die onder water kwam te staan vertwintigvoudigde hierdoor. Toen het hele kaartenhuis in elkaar donderde, bleven zij berooid achter.

De Bank of America betuigde na de Black Lives Matters-protesten spijt en ging aan boetedoening doen. Werknemers moesten hun toewijding aan antiracisme demonstreren en trainingen volgen. De top van de bank die schuldig was aan het wanbeleid hoefde hier niet aan mee te doen. Zij kregen bonussen nadat ze met publiek geld overeind gehouden waren. Een door Pan geciteerde DEI-consultant verwoordt de dynamiek duidelijk: “I’ll say, ‘You really need to look at your insurance policies and how you’re giving out rates.’ Clients will say, ‘I ain’t going to mess with that. Let’s talk about allyship. Let’s talk about white fragility – that’d be a great topic.” Niks te gek – zolang het maar geen bedreiging vormt voor de macht en het verdienmodel van bedrijven.

DEI-initiatieven lijken zo al snel een wassen neus, idioterie van doorgeslagen links die bedrijven hiermee opzadelt. Maar Pan ziet juist dat deze initiatieven voornamelijk voortkomen uit het bedrijfsleven zelf. Bedrijven zetten grotendeels hun eigen standaarden, monitoren deze zelf, en kunnen deze zonder repercussies ook gewoon niet halen. Wel zo makkelijk. De wetgeving die er wel is, in ieder geval in de V.S., is weinig concreet. Het idee is vooral dat bedrijven dit zelf moeten regelen, dat zij zelf een motor van sociale verandering zijn. Dat is geen links idee, maar ronduit neoliberaal. En grote bedrijven staan doorgaans te springen om mogelijkheden om hun controle over werknemers uit te breiden. Met veel DEI-initiatieven kan dit op een PR-vriendelijke manier.

Wie zijn die mensen?

Nog meer dan Pan in Selling Social Justice neemt al-Gharbi in We Have Never Been Woke een breder perspectief. Geschiedenis, sociologie, economie, en heel veel data worden gebruikt om een analyse te bieden van waarom woke ideeën vooral bij een specifieke culturele elite te vinden zijn. En wat blijkt uit de data? Het gaat vooral om hoogopgeleide, witte liberals (in de zin van de Amerikaanse Democratische partij). De social justice-ideologie is juist te vinden bij degenen die het redelijk voor de wind gaat en minder bij de achtergestelde groepen waar deze ideologie voor op komt.

Het zijn hoogopgeleide mensen die werken in wat al-Gharbi ‘symbolische’ beroepen noemt. Ze werken met ideeën, beelden, of beleid, in beroepen die vaak redelijk betalen, maar bovenal ook status opleveren. In zekere zin heeft deze elite dus juist baat bij de huidige maatschappelijke orde, maar toch stelt ze zich maatschappijkritisch op. Schijn kan echter bedriegen: bij de meeste van hen is er een aantoonbaar groot verschil tussen hun opvattingen en hun gedrag. Niet dat ze niet oprecht zijn, maar ze interpreteren en mobiliseren sociale rechtvaardigheid doorgaans wel op een manier waar ook zij belang bij hebben en die hun sociale positie verstevigt.

Een sprekend voorbeeld hiervan is het Amerikaanse studentenactivisme van de jaren 60. Na de Tweede Wereldoorlog bestond dit activisme nauwelijks en richtten de meeste studenten zich op het behalen van een diploma en meedraaien in de booming economie. Ook de opkomst van de burgerrechtenbeweging veranderde hier weinig aan. Echter werd sociaal activisme wel een breder fenomeen onder (welgestelde) studenten toen het economische tij keerde en hen geen gouden toekomst meer verzekerd was. Daarbij kwam ook de dienstplicht waardoor ook zij naar de oorlog in Vietnam gestuurd konden worden. Nixon wist dit volgens al-Gharbi heel goed en rekende erop dat het activisme weer af zou nemen als hij de dienstplicht terug zou schalen. Hij bleek gelijk te hebben.

In de 21ste eeuw is dit niet veel veranderd. al-Gharbi’s analyse is even uitvoerig als duidelijk: wanneer de persoonlijke vooruitzichten van hoogopgeleiden somberder worden, wanneer hun toekomstige verdienvermogen en kans op status onzekerder worden, haken ze aan bij bestaande bewegingen van veelal gemarginaliseerde groepen. Aanhaken is wellicht wat eufemistisch. Ze nemen geen genoegen met een kleinere rol en vinden zichzelf vaak uitermate geschikt als leiders. En wanneer hun vooruitzichten verbeteren, haken ze weer af.

Het zelfbeeld van de hoogopgeleiden blijft er een van een oprechte progressieveling. Concreet bestaat dit echter vooral uit het uitdragen van ideeën die ze zich vanuit hun positie goed kunnen veroorloven en waarvan ze het zich ook weer kunnen veroorloven om deze op te geven. Waar wel actie ondernomen wordt is dit vaak op symbolisch vlak: hoe mensen praten en denken, en hoe dit in de media verbeeld wordt. Dus niet op het niveau van het herverdelen van macht en middelen. Niet alleen is het symbolische hun natuurlijke domein, echte herverdeling zou vaak ook tegen hùn eigenbelang in gaan.

Overigens is de anti-woke groep wat dat betreft vaak geen haar beter, merkt al-Gharbi scherp op. Die is niet minder symbolisch en ook niet minder elitair. Ze wonen op dezelfde plekken, hebben een soortgelijke leefstijl, en soortgelijke banen. De anti-woke groep bespot de overdreven focus op symboolpolitiek en het performatieve karakter van woke, maar doet zelf eigenlijk niets anders. Ook zij weten er vaak aan te verdienen, status aan te ontlenen, of houden er in ieder geval een leuke hobby aan over door interessante boekrecensies te schrijven. Sterker: de reden dat ze woke zo als een bedreiging zien, terwijl de meeste mensen zich er überhaupt niet mee bezighouden, is juist omdat ze bepaalde overtuigingen over het belang van symbolen, ideeën, enzovoort, met hen delen. Maar je kunt je ook bij hen afvragen: wat doen zij concreet?

Underdogs

Wat betreft status ziet al-Gharbi ook een interessant fenomeen van welgestelde, witte hoogopgeleiden die niet alleen opkomen voor gemarginaliseerden, maar zichzelf zelfs voordoen als gemarginaliseerd. Rijken die claimen arm te zijn, hetero’s die claimen bi te zijn, zelfs witte mensen die claimen zwart te zijn. En iedereen is ineens neurodivergent. Maar dit kan ook subtielere vormen aannemen. Dit ziet al-Gharbi bijvoorbeeld bij groepen waarvan je op het eerste oog denkt: ‘Aha, een gemarginaliseerd persoon!’ Zoals bij bepaalde groepen uit Azië en het Midden-Oosten die zich als POC (person of color) en dus als underdog kunnen identificeren en positioneren. Maar voor sommige van deze groepen geldt juist dat ze als groep relatief succesvoller zijn dan gemiddeld en oververtegenwoordigd onder de elite. Dit heeft wederom te maken met een bepaalde statusdynamiek, waarbij de morele autoriteit die met bepaalde identiteiten gepaard gaat binnen progressieve kringen een rol speelt.

Saillant detail: al-Gharbi is hierin ervaringsdeskundige. Hij is moslim, biraciaal zwart, zelf onderdeel van de elite waar hij over schrijft (doet dit dus ook in de wij-vorm) en geeft toe dat hij donders goed weet hoe hij zichzelf daarmee in de markt moet zetten, ook al is hij veel minder gemarginaliseerd dan zijn ‘vinkjes’ hem doen laten overkomen. Hij biedt dan ook het soort zelfreflectie over zijn daadwerkelijke sociale positie waarvan hij zijn collega’s verwijt er een gebrek aan te hebben.

Daarbij wordt ook opgemerkt dat degenen die daadwerkelijk lager op de sociale ladder staan doorgaans minder geneigd zijn hun lagere status te gebruiken voor sociaal gewin. Zij beschrijven zich ook minder als slachtoffer van identiteitsbiases en discriminatie dan hoogopgeleiden. Dat betekent niet dat zij hier minder last van hebben. Maar een uitbundige slachtofferrol is helemaal niet zo fijn om aan te nemen voor wie echt slachtoffer is. En een lagere sociale positie is vaker eerder een (onterechte) bron van schaamte dan van iets waar je sociaal gewin uit haalt.

Bovendien zijn het grotendeels niet de echt gemarginaliseerden die zich een weg weten te banen door een systeem dat gevoed wordt door heel specifieke theoretische ideeën over sociale rechtvaardigheid. Zij halen de autoriteiten en het systeem er vaak liever niet bij, want dat pakt voor hen zelden goed uit. Kijkend naar wie het hardst geraakt wordt door grievance-procedures, ziet al-Gharbi dat de zwaarste gevolgen daarvan juist te vinden zijn bij minderheden. Kort gezegd: als er een klacht over je binnenkomt in de DEI-sfeer, dan kan je maar beter wit, man en hoogopgeleid zijn. Anders zou het zomaar eens je baan kunnen kosten.

Wat is progressief?

Zowel Pan als al-Gharbi kaarten een belangrijk gegeven aan dat vaak over het hoofd gezien wordt: de afgelopen decennia zijn sociaaleconomische verschillen dusdanig toegenomen dat klasse veruit de meest bepalende factor is geworden voor iemands levenskansen. Veel meer dan bijvoorbeeld ras, ook in de V.S.

Dat neemt niet weg dat racisme ook nog gewoon bestaat. Maar het is geen wonder dat de kapitalistische elite (laat ik het k-woord maar gebruiken) veel DEI-beleid prima kan accepteren. Het richt zich grotendeels op gelijkheid tussen identiteitsgroepen, maar niet binnen groepen. Banen, onderwijs, gezondheid, en welvaart hoeven niet voor iedereen verbeterd te worden zolang dit alles maar een beetje proportioneel verdeeld is tussen verschillende groepen. Dit is dus een streven naar gelijkheid waarin enorme ongelijkheid nog steeds mag bestaan.

De vermogenskloof tussen zwart en wit in de V.S. is een goed voorbeeld van deze dynamiek. Pan haalt een onderzoek aan waaruit blijkt dat 78% van de vermogenskloof tussen zwarte en witte Amerikanen veroorzaakt wordt door de rijkste 10% binnen elke groep. Oftewel: er is een kleine groep witte Amerikanen die zo absurd rijk is, dat als je alleen naar de raciale verdeling kijkt de groep witte Amerikanen als geheel er ontzettend geprivilegieerd uitziet. Maar de onderste 50% van zowel zwarte als witte Amerikanen hebben überhaupt nauwelijks of geen vermogen.

Zo’n cijferbrij wordt al snel ingewikkeld, maar het komt er op neer dat het nagenoeg onmogelijk is om de economische ongelijkheid tussen zwarte en witte Amerikanen als groepen gelijk te trekken zonder de allerrijkste zwarte Amerikanen even absurd rijk te maken als de allerrijkste witte Amerikanen. Dat óf je probeert de kloof tussen arm en rijk als geheel te dichten, ongeacht groep. Wat is hier progressief? Zegt u het maar.

Wat dan wel?

De bredere les van Selling Social Justice en We Have Never Been Woke: kijk achter het uiterlijk en zelfs achter de inhoud van ideeën altijd naar wat ze in de praktijk doen. Hoewel dit niet hun doel is, geven Pan en al-Gharbi allebei aanwijzingen voor waar gemarginaliseerde groepen wél gebaat bij zijn.

Discriminatie op de werkvloer, vooroordelen, inkomensongelijkheid tussen groepen: deze zaken nemen allemaal af bij algemeen betere arbeidsvoorwaarden, en in de V.S. met name via het aansluiten bij een vakbond. Er is daar een duidelijke correlatie tussen vakbondslidmaatschap van bijvoorbeeld Afro-Amerikanen en hun welvaart. En middels een studie van meer dan 800 bedrijven laat Pan zien dat relatief simpele maatregelen als goede rekrutering, mentorschapsmogelijkheden, en beleid voor een goede werk-privébalans meer doen om diversiteit op de werkvloer te verbeteren dan diversiteitstrainingen.

Wie ook meer enigszins geïnteresseerd is in de genoemde onderwerpen, doet er goed aan deze boeken te lezen. Selling Social Justice is wat dat betreft de enigszins beknopte versie, terwijl We Have Never Been Woke écht de diepte en de breedte in gaat. Maar beide bieden een hoop goed onderbouwde en datagedreven analyses rondom een onderwerp waarop vaak vooral op intuïtie in het rond geschreeuwd wordt.

al-Gharbi, Musa. We Have Never Been Woke: The Cultural Contradictions of a New Elite. Princeton University Press, 2024. 432 pagina’s. (Later dit jaar ook beschikbaar als paperback)

Pan, Jennifer C. Selling Social Justice: Why the Rich Love Antiracism. Verso, 2025. 208 pagina’s.

Vrij Links lijn

Vrij Links is een meerstemmig platform. Tenzij anders vermeld, spreken auteurs op persoonlijke titel.