Het was halverwege de jaren negentig. Ik was een jaar of 9 toen ik voor het eerst echt te maken kreeg met de islam. Mijn ouders vonden het zinnig om mij islamitische les te laten volgen en als braaf kind protesteerde ik hier niet tegen, al zou het ten koste gaan van de tijd die ik besteedde aan buitenspelen. Aangezien mijn ouders beiden fulltime werkten, bracht een kennis van mijn ouders mij naar de Turkse moskee waar de lessen plaatsvonden.

Het begon met het leren van het Arabische alfabet en het reciteren van zinnen uit de Koran. De hoca (leraar) deed eerst voor hoe het moest; vervolgens deed de klas het na. De hoca was een grijze, kalende man van middelbare leeftijd. Hij sprak alleen Turks en hij gaf les zoals hij gewend was in Turkije. Bij tegenspraak en fouten kreeg je een paar tikken met de liniaal op je handpalm. Ik vertelde dit aan mijn ouders en prompt werd ik van islamitische les gehaald. Ik kon mijn middagen weer besteden aan buitenspelen met vrienden.

Aangezien er op mijn openbare basisschool veel leerlingen waren met een buitenlandse afkomst, vooral Turks en Marokkaans, werden er onder reguliere schooltijd ook bijlessen aangeboden voor taal – Turks, Arabisch en Hindi – en religie: hindoeïsme en islam. Ik kreeg van de meester een formuliertje mee voor mijn ouders. Zij gaven mij op voor Turkse en islamitische les.

Twee keer in de week kwam er een korte vrouw met hoofddoek langs. Ze sprak met een lieve, zachte stem die paste bij haar kleine postuur. Ze vertelde verhalen over Adam en Eva, het paradijs en de duivel, uiteraard aangepast aan onze jonge leeftijd. Tijdens deze lessen zat de helft van de klas met elkaar te kletsen – vermoedelijk dachten ze dat ze alles al wisten. De juffrouw ging onverstoorbaar verder, terwijl er misschien een of twee leerlingen, waaronder ikzelf, aandachtig luisterden. Propjes schoten in deze lessen over en weer, terwijl de juffrouw met haar rug naar de klas was gekeerd om iets op het bord te schrijven.

Het volgende schooljaar kreeg ik weer een briefje mee voor mijn ouders. Zij gaven mij opnieuw op voor islamitische en Turkse les. Ik had echter geen zin om weer een jaar in die wanorde les te krijgen, dus kraste ik het kruisje van mijn ouders weg en zette een vinkje bij ‘geen religieuze bijscholing’. Dit was de eerste keer dat ik niet de wens van mijn ouders volgde, maar voor mezelf besloot. Pas veel later durfde ik dit aan mijn ouders te vertellen. Ze konden er gelukkig wel om lachen, maar ergens voelde ik bij hen wel een klein beetje teleurstelling.

Ik was ondertussen van mening dat ik geen moslim wilde zijn. Veel van mijn pestkoppen waren namelijk moslim, terwijl mijn beste vriend hindoe was. Ik kwam vaak bij hem over de vloer en werd door zijn ouders met liefde behandeld. Ik had geleerd dat alleen moslims in het paradijs terecht kunnen komen. Dat zou betekenen dat mijn beste vriend en zijn ouders voor altijd zouden lijden in de hel. Dit kon ik niet met elkaar rijmen. Mijn geringe kennis van de islam gaf mij al genoeg aanwijzingen om me ervan af te keren – echt overtuigd moslim was ik namelijk nooit geweest.

Op de middelbare school kwam ik er eerlijk voor uit dat ik atheïst was. Uit de reacties bleek voor veel van mijn klasgenoten, waarvan de helft moslim was, Turks en atheïsme een bijzondere combinatie te zijn.

‘Je bent Turk, hoe kan je dan geen moslim zijn?’

‘Ben je half-Turks?’

‘Hebben je ouders je niet goed opgevoed?’

Tijdens de pauzes en tussenuurtjes kwam ik vaak in discussies over geloof terecht. Of ik niet wist dat alle wetenschap in de Koran was voorspeld? Dat de islam vrouwenemancipatie voorstond en een einde had gemaakt aan barbaarse praktijken van die tijd, zoals infanticide? Op de vraag wat dit met de islam van vandaag de dag te maken had, kreeg ik weinig zinnig antwoord.

Niet alleen geloof was het onderwerp van deze discussies, ook nationalisme: mijn Turkse klasgenoten die erg nationalistisch waren ingesteld, konden het niet hebben dat ik daar niet in meeging. Vanwege mijn slechte Turks werd ik daar regelmatig om bespot.

De emoties liepen tijdens deze discussies vaak hoog op. In het ergste geval leidde dit tot elkaar doodzwijgen, wat best lastig was als je samen in een klas zat. Toch kon ik met de meeste van mijn klasgenoten wel goed opschieten. Alleen met de ramadan, als ik een boterham zat te eten, laaiden de discussies vaak weer op. Pim Fortuyn, elf september, de tweede intifada en Koerden waren aanleiding voor discussies waarin ik vaak alleen tegenover een groot deel van de klas stond. Hierbij kwamen antisemitische en antiwesterse ideeën van mijn klasgenoten naar boven. Mijn negatieve beeld over moslims werd door deze discussies versterkt.

Thuis waren mijn ouders in naam moslim, maar ze gingen nooit naar de moskee en bidden deden ze ook niet. Alleen mijn oudste zus was praktiserend moslim en droeg een hoofddoek. We kregen dus vanuit huis relatief veel vrijheid op dit gebied. Toen ik mijn ouders vertelde dat ik niet gelovig was, vertelden ze mij dat ze het best vonden, zolang ik maar gelukkig was. Toch proefde ik opnieuw een bepaalde teleurstelling, alsof ik verraad pleegde.

Een herontwaking

Na de moord op Theo van Gogh laaide de discussie over de rol van de islam binnen de Nederlandse samenleving weer op. Dit was voor mij ook aanleiding om mezelf weer in de islam te verdiepen. Niet omdat ik me wilde bekeren, maar omdat ik het gevoel kreeg dat ik er een erg eenzijdig beeld van had.

Er kwamen bepaalde jeugdherinneringen naar boven, van tijden waarin mijn ouders mij op sleeptouw naar bijeenkomsten namen. Bijeenkomsten waar muziek werd gespeeld op de saz, waar vrouwen en mannen door elkaar heen zaten en ze elkaar verhalen vertelden die ik niet begreep.

De term ‘aleviet’ spookte ergens door mijn achterhoofd, dus ik besloot er op te googelen. Het alevitisime is een humanistische stroming binnen de sjiitische islam. Bij de alevieten staat de mens centraal in plaats van wetten en dogma’s, onder het mom ‘wat je ook zoekt, zoek in jezelf’. Het alevitisme heeft naar schatting zo’n 20 miljoen aanhangers in Turkije.

Langzaamaan vielen er veel dingen op zijn plek: de vrijheid die ik van mijn ouders kreeg om mijn eigen weg te kiezen; dat mijn moeder geen hoofddoek droeg, maar zich wel moslim noemde; waarom onze Koran niet prominent in de huiskamer aanwezig was. En de keer dat ik bij de wijkvereniging in Rotterdam een bewerking zag van een toneelstuk over Orpheus’ tocht naar de onderwereld, een interpretatie in het licht van het bloedbad in Sivas – dat dit was gebaseerd op ware gebeurtenissen wist ik toen niet, maar het stuk had wel indruk op me achtergelaten, zeker omdat ik een voorliefde had voor Griekse mythologie.

Blijkbaar had ik deze herinneringen ergens weggestopt, want nu kwamen ze pas naar boven. De reden voor het wegstoppen verklaar ik achteraf door de associaties die ik had gemaakt: ik verbond het Turks-zijn met islam en nationalisme. Dat er veel meer diversiteit was binnen onze groep, had ik niet door.

Toen ik dit bij mijn ouders ter sprake bracht, vertelden ze me dat ze me wilden beschermen. Ze wilden me behoeden voor de spanningen waar zij zelf mee te maken hadden, vanwege hun standpunten over Turkije en de islam. Vanwege politieke verschillen en hun eigen interpretaties van het geloof, hadden ze vriendschappen verloren.

Als ik er nu op terugkijk, kan ik stellen dat de lessen in de moskee en op de basisschool over de islam een erg eenzijdig beeld gaven. De hoca die uit Turkije was geïmporteerd, droeg zijn idee van de islam uit, net zoals de juffrouw van de islamitische les op de basisschool. Zij hielden geen rekening met de diversiteit binnen de gemeenschap en dwongen je als het ware te voegen naar hun manier van denken, omdat ze geen aandacht besteedden aan andere gedachtenstromingen. Als ze aandacht hadden gehad voor onder meer alevitisme en het verschil tussen sjiieten en soennieten, had ik er wellicht niet zo snel afstand van gedaan.

Het debat

Ik wil met dit artikel niemand iets kwalijk nemen. Iedereen zal te goeder trouw gehandeld hebben, met de beste bedoelingen. Wat ik wel wil meegeven, is dat de beeldvorming waarin moslims als uniform worden neergezet en de islam als monolithisch, een slechte ontwikkeling is. Populistische politici scheren moslims over één kam, voorbijgaand aan de diversiteit die binnen de moslimgemeenschap aanwezig is. Bij gesprekken tussen overheid en minderheidsvertegenwoordigers worden er besluiten genomen die voor de hele groep gelden, terwijl er binnen de gemeenschap verschillende standpunten zijn. De overheid subsidieert onderwijs waarbij er lessen worden gegeven die haaks staan op de Nederlandse waarden. Bij misstanden wordt er een oogje dichtgeknepen.

Er is een stille meerderheid die zich niet kan vinden in deze misstanden. Moslims die zich inspannen voor de Nederlandse maatschappij; die een goede baan hebben; die een goede opleiding hebben genoten. Maar die ook gelovig zijn. Zij staan tegenover een luide minderheid die het debat heeft gekaapt. Moslimorganisaties met islamistische banden krijgen een plek aan de overlegtafel. Een VVD-partijcoryfee pleit ervoor om salafisten in bescherming te nemen. Hoe leg je dit uit aan een liberale moslim, die juist last heeft van deze figuren bij het uitoefenen van zijn of haar geloof?

Daarom is het tijd om het debat terug op te eisen, en op basis van rationele argumenten een discussie te voeren over de rol van de islam binnen onze samenleving; over de plek van andersdenkenden, homoseksuelen en vrouwen binnen het islamitische geloof. Want nu verloopt dat debat nog steeds op dezelfde voorspelbare wijze, met telkens dezelfde personen die aan bod komen. Links verwijt rechts islamofobie; rechts verwijt links van problemen weg te kijken.

Terwijl een stille meerderheid zich niet gehoord voelt in deze discussie. Een stille meerderheid die er verschillende meningen over heeft, maar die zich vanwege de gepolariseerde verhoudingen afzijdig houdt. Bij elk kritiekpunt ‘islamofobie’ roepen is een doodlopende weg, waarmee je de discussie doodslaat.

Tijd om daar verandering in te brengen. Daarom sluit ik me aan bij het Vrij Links-manifest.

Vrij Links lijn

Vrij Links is een meerstemmig platform. Tenzij anders vermeld, spreken auteurs op persoonlijke titel.